2011: Gijs Wortelboer

Op 11 maart 2011 overspoelde een tsunami met een hoogte van tot wel 40 meter een enorm deel van de Noordoost-Japanse kust. Net als 9/11 in de Verenigde Staten vormt 3.11, zoals de ramp binnenlands bekend staat, een collectief trauma dat zijn schaduw tot de dag van vandaag over de Japanse samenleving en politiek werpt. Honderden duizenden mensen werden geëvacueerd, meer dan 15 duizend mensen kwamen om het leven en meer dan 400 duizend gebouwen werden structureel beschadigd, waaronder de Fukushima Daiichi-kerncentrale. Na de meltdown van deze centrale werden geleidelijk alle andere kerncentrales in het hele land gesloten, oorspronkelijk voorgoed, maar sinds de verkiezing van Shinzo Abe tot premier in 2012 zet de regering langzaam controversiële stappen om de kerncentrales weer aan te zetten. Tegenwoordig is dit een van de gevoeligste politieke kwesties in het land waar de meningen diep over zijn verdeeld.

 “Met kernenergie bespaar je weliswaar grondstoffen, maar als er ook maar heel iets misgaat is de impact groot. Met de huidige technologie kunnen we niet terug naar kernenergie,” zegt student Ryuto. Hij lijkt hierbij aan de kant van de meerderheid te staan. In de jaren na de ramp zijn meermaals enorme anti-kernenergiedemonstraties gehouden en uit onderzoek uit 2019 van Asahi Shimbun, een van de grootste landelijke kranten, blijkt dat nog steeds 56% van de Japanse bevolking tegen heropstarten van de kerncentrales is, met name vanwege de veiligheidsrisico’s.

Voor voorstanders van kernenergie weegt energieonafhankelijkheid zwaarder. “Neem bijvoorbeeld knoflook. Veel restaurants in Japan importeren knoflook uit China, maar door het coronavirus dat nu heerst kan China minder knoflook produceren dan normaal en zijn de prijzen [van knoflook] gestegen. Ditzelfde zou kunnen gebeuren met elektriciteit, en als de stroom uitvalt in Japan zouden de gevolgen enorm zijn,” vertelt bedrijfskundestudent Ryo. In 2017 was Japan voor 90,4% van de totale elektriciteitsproductie afhankelijk van import van olie, steenkool en aardgas en dit getal lijkt alleen maar te stijgen. 

“Sinds 311 begrijpen mensen hoe gevaarlijk kernenergie is, vooral mensen die in de buurt van de kerncentrale in Fukushima wonen. Die kunnen nu nog steeds niet naar huis. Maar mensen die niet in de buurt van een kerncentrale wonen, zoals ik, vinden kernenergie essentieel voor ons leven”, vertelt Ryo verder. In dit opzicht verschilt Fukushima niet veel van Oost-Groningen: terwijl een deel van het land, ver weg van de hoofdstad, enorme schade lijdt aan de gevolgen van energieproductie kan het sommige politici en burgers weinig schelen.

En zelfs als de getroffen gebieden weer veilig zijn en open worden gesteld is een terugkeer naar het normale leven nog ver uit het zicht. Op woensdag 4 maart is in Futaba, een dorpje op een paar kilometer afstand van de kerncentrale van Fukushima waarvan alle inwoners in 2011 zijn geëvacueerd, de noodstatus opgeheven en kunnen bezoekers gewoon weer met de trein het dorpje bezoeken. Er is een spiksplinternieuw station gebouwd met allerlei nieuwe faciliteiten, maar voormalige inwoners zijn kritisch. “Als je het mij vraagt rijden de treinen weer vanwege de Olympische Spelen. Het gaat puur om beeldvorming”, vertelt voormalig inwoner Akio Sanpei aan TV Asahi. Terwijl de heropenstelling van Futaba door ambtenaren en politici als wederopbouwsucces gevierd wordt en de route van de olympische fakkel het dorp doorloopt, ligt het grootste gedeelte van het dorp nog steeds in puin.

Het valt op dat groene energie volledig buiten beschouwing blijft in de hele discussie in de media over het Japanse energiebeleid. Belastinghervormingen, onderwijs, vergrijzing, economische stagnatie, corruptie, grondwetswijzigingen, verhoudingen met landen zoals Zuid-Korea en China: in Japan speelt een breed scala aan politieke onderwerpen, maar in tegenstelling tot landen in West-Europa, waar het klimaat gedurende de afgelopen paar jaar een van de belangrijkste politieke issues is geworden, lijkt hier in Japan minder media-aandacht voor te zijn. Dit terwijl het land van de rijzende zon de laatste paar jaren eerder het land van de brandende zon genoemd kan worden. Jaar op jaar worden zomertemperaturen steeds onverdraaglijker en er vallen elke zomer weer meer doden aan hittegolven. Experts zijn ervan overtuigd dat deze stijgende temperaturen direct te linken vallen aan het wereldwijd veranderende klimaat.

Ook in de politiek lijkt er weinig aandacht te zijn voor het klimaatvraagstuk. Zelfs de Minister van Milieu, Shinjiro Koizumi, die in september aangetreden is via een knap staaltje nepotisme − hij is de zoon van voormalig premier Junichiro Koizumi − lijkt zich weinig zorgen te maken om klimaatverandering en als hij gevraagd wordt naar concrete plannen om de CO₂-uitstoot van Japan te beperken komt hij niet veel verder dan uitspraken als: “Op deze manier kunnen we niet verder. En precies daarom geloof ik dat Japan op deze manier niet verder kan.” Vanwege de zelfgenoegzame gezichtsuitdrukking waarmee hij dit soort komische, inhoudsloze uitspraken doet staat het op sociale media vol met memes over de ‘Minister van Poëzie’.

Kortom, onder dit soort leiderschap zit het Japanse energiebeleid, 9 jaar na Fukushima, aardig in de klem. Terugkeer naar kernenergie stuit op grote binnenlandse weerstand, maar investeringen in groene energie zijn duur, dus om aan de hoge vraag naar energie te voldoen investeert Japan ondanks buitenlandse kritiek als een van de weinige ontwikkelde landen nog volop in steenkoolcentrales. Onder politiek leiderschap dat eigenbelang boven algemeen belang stelt maakt Japan geen schijn van kans om überhaupt in de buurt te komen van de klimaatdoelstellingen van Parijs en is de situatie in Fukushima nog steeds erbarmelijk. “On tackling such a big-scale issue like climate change, it’s got to be fun, it’s got to be cool. It’s got to be sexy too,” zei Koizumi op een persconferentie in New York tegen buitenlandse journalisten, maar persoonlijk denk ik dat veel Japanners het leuk, cool en sexy zouden vinden als Koizumi zijn verantwoordelijkheid zou nemen als minister en eindelijk een degelijk energiebeleid op zou stellen.