Taal als middel tegen racisme?

Published by De Heraut on

Taal als middel tegen racisme?

Door: Auguste Kool

*Disclaimer: Dit artikel vertegenwoordigt de mening van de auteur en is niet representatief voor de gehele redactie*

Deze week werd ik geattendeerd op een uitgave van het Tropen Museum, getiteld: woorden doen ertoe: een incomplete gids voor woordkeuze binnen de culturele sector. Het is bedoeld om mensen bewuster te maken van discriminerende, denigrerende en racistische taal. Het boekje bestaat uit twintig hoofdstukken. Elk hoofdstuk wordt voorafgegaan door een tekstje geschreven door bekende namen uit de culturele sector. Ze geven antwoord op vragen als: ‘wat maakt een titel uit?’, ‘is taal neutraal?’ en ’mag ik zijn huidskleur benoemen?’ Niet alleen in de wereld van musea, maar in de gehele culturele sector worden deze vragen regelmatig gesteld. En het antwoord is niet altijd even duidelijk.

 

Zo was mijn moeder een aantal jaar geleden betrokken bij de heruitgave van het boek ‘The Tenants’ van Bernard Malamud. Het boek speelt zich af in de jaren 60 in New York. Een Joodse en afro-amerikaanse buurman maken elkaar het leven zuur, in scheldpartijen valt vaak het woord “nigger”. Het boek was in 1987 al vertaald in het Nederlands. De redactie van de uitgeverij waar mijn moeder werkte had moeite met de hervertaling van dit woord. De schrijver had het zo opgeschreven, en bij een vertaling is het belangrijk om je zo veel mogelijk te houden aan de originele uitgave. Maar omdat dit woord zo beladen is, was dat ineens erg lastig. Je moet je natuurlijk afvragen of het gebruik van zo’n woord überhaupt nodig is, ook bij een vertaling. Vrijwel iedereen is bewust van de geschiedenis van het woord en zou er daarom zorgvuldig mee moeten omgaan. Maar aan de andere kant, lijkt dit niet een beetje op (zelf-)censuur? Moeten we kunst, die gemaakt is in een andere tijd, retoucheren vanwege de huidige publieke opinie?

 

Hiermee wil ik niet de bewustwording van taalgebruik bagatelliseren of tenietdoen, maar alleen aangeven hoe ingewikkeld deze kwestie is. 

 

De uitgave van het Tropenmuseum heeft ook een lijst opgenomen met woorden die volgens de samenstellers niet meer gebruikt zouden moeten worden. Hieronder vallen woorden die door bepaalde groepen mensen als beledigend worden ervaren of die geassocieerd worden met een duistere kant van onze geschiedenis, zoals: “dwerg”, “bosneger” en “indiaan”. Er wordt begrijpelijkerwijs geadviseerd om deze woorden niet meer te gebruiken. 

 

Sommige woorden verbaasden me. Ik was me niet bewust van de gevoeligheid rondom deze woorden en de bijkomende uitleg zorgde eerder voor verwarring dan voor verklaring. 

 

“Westers”, “traditioneel”, “primitief” en “handicap” worden  bijvoorbeeld afgedaan vanwege hun negatieve associaties, het wordt aangeraden deze woorden zo min mogelijk te gebruiken. Maar zelf had ik daar niet per se  negatieve associaties bij. De uitleg leek te suggereren dat deze woorden een bepaald waardeoordeel bevatten. Volgens De Gids suggereert het woord ‘Westers’ tegenover het woord ‘niet-Westers’ een bepaalde superioriteit. En hier stuiten we op een probleem: de uitgave van het Tropen Museum lijkt te veronderstellen dat bij het horen of lezen van deze woorden bij iedereen hetzelfde lichtje gaat branden. Met de beste intenties nemen de schrijvers van dit boekje aan dat associaties als een soort rode loper uitgerold kunnen worden, waarbij iedereen hetzelfde pad bewandelt. Ik geloof niet dat dat recht doet aan de complexiteit van onze taal en onszelf. 

 

Associaties zijn gebaseerd op iemands persoonlijke beleving, ervaring, en leefwereld –  ook wel referentiekader genoemd –  en die zijn moeilijk te veralgemeniseren. Natuurlijk is het goed om rekening te houden met elkaar, ook wat betreft taalgebruik. Wat voor de ene persoon een normaal woord is, kan voor de ander beledigend zijn. Het gevaar is alleen dat beladen woorden onderdeel worden van ’de tredmolen der eufemismen’. Dat houdt in dat we steeds een nieuw woord bedenken omdat het vorige woord in een kwaad daglicht is komen te staan, waarbij vervolgens het nieuwe woord op zijn beurt weer in datzelfde kwade daglicht komt te staan. Neem de huidige term ‘mensen met een migratieachtergrond’. Het begon bij het woord ’gastarbeider’, dat veranderde in het woord ’immigrant’, waarna het in 1971 veranderde in het woord ‘allochtoon’ en inmiddels spreken we van ‘mensen met een migratieachtergrond’. Ook de term ‘praktisch opgeleid’ draagt een vergelijkbare geschiedenis met zich mee.  

 

Woorden zijn niet inherent goed of slecht. Wij hangen er zelf gevoelens, herinneringen en associaties aan op, als jassen aan een kapstok. Als de kapstok te vol raakt, gooien we hem weg en kopen we een nieuwe kapstok. Inmiddels weten we dat de nieuwe kapstokken maar van korte duur zullen zijn, dus de volgende kapstokken staan al voor ons klaar. 

 

Zouden we niet in plaats van het wegwerpen van kapstokken, onze jassen ervan af moeten halen (voor zover dat kan)? Wellicht scheelt dat ons verwarring, ongemak en kapstokken. 

Categories: Vrije Ruimte